> De site
- Home  
- E-mail 
- Gastenboek 
- Links  
- Logboek 
- Copyright 
> Modelbaan
- Baanplan met uitleg   
- Foto's van de baan 
-
Dagboek van de bouw 
-
Bouw ervaringen
- Technisch gedeelte
> Modeltrams
- Mijn verzameling   
- Verbouwde trams
- Trams van Alfred Riess
> Projecten
- U-bahn   
- Diorama Landstraße
- Lima aandrijving 
> Verslagen
- Trams in Zwitserland 
- Modelspoor Dagen '04 
-
HMG tramdag '04 
- Opening tramtunnel
- Eurospoor 2008

> Overig

- Beursagenda  
- Videofragmenten
- Vraag en aanbod  
-
Wie is Mark

|  Technisch gedeelte  |


- Digitale besturing  
- Elektrische bekabeling 
- Het gebruik van ijzerdraden 
- Hoofdkabels
- Modulebak koppeling 
-
Bedieningskast ‘RSB Verkeersleiding’ (nieuw)
 

Digitale Besturing

Een nieuw tijdperk is aangebroken en de trams op mijn baan rijden nu digitaal. De reden dat ik ben overgestapt naar digitaal, is dat ik te weinig rijmogelijkheden heb als ik de baan in mijn ééntje analoog bedien. Alleen bij de remisesporen had ik stopsecties ingebouwd, maar de hoofdbaan is één stroomkring zonder onderbrekingen. Nu had ik altijd al het idee om met mijn trambaan naar een beurs te gaan en daar is rijden en praten een lastige combinatie. Het mooie van digitaal is dat de computer de besturing volledig kan overnemen en dat alle trams lekker dicht op elkaar kunnen rijden zonder dat er ongelukken gebeuren.

Op deze pagina beschrijf ik welke onderdelen ik gebruikt heb en wat mijn evaringen hiermee zijn.

De basisapparatuur

Voor het digitale systeem heb ik gekozen voor Roco met de Lokmaus 2 en de Multimaus. Normaal gesproken kan het Roco systeem niet met het softwareprogramma Koploper overweg, maar door enthousiaste hobbyisten is er een interface (XpressNetLi) uitgebracht die de koppeling verzorgt. De XpresNetLi werkt met het S88 terugmeldsysteem en dat is een bekend systeem wat ooit door Marklin is ontworpen. De modules zijn eenvoudig, goedkoop en er is een grote keuze in fabrikanten. De prijzen zitten tussen de 19,- en de 50,- euro, maar de werking is bij alle modules hetzelfde. Ik heb gekozen voor de S88-3 van Tams, want deze beschikt over een zogenaamde patchkabel aansluiting. Normaal gesproken gaat de communicatie via een platte bandkabel, maar deze blijkt niet altijd even betrouwbaar te zijn. De patch aansluiting werkt met standaard computer netwerkkabels (FTP CAT5) en deze zijn beter afgeschermd en in vele maten te krijgen. Omdat mijn trambaan een modulebaan is wat gemakkelijk demonteerbaar moet zijn, is de pachtkabel ideaal.

Voor het omzetten van de wissels heb ik gekozen voor de Lenz LS-150. Dit is een zesvoudige wisseldecoder waarbij je zonder hulpschakelingen een Conrad wisselmotor op kan aansluiten. De werking van deze decoder is heel eenvoudig. Je sluit hem met twee draden op de rails aan en met twee draden op een 16 volt aansluiting. Je geeft elke uitgang een nummer via de programmeermodus en daarna is hij klaar voor gebruik. Voor de hele baan heb ik er maar twee nodig en dan is met 40 euro per stuk nog wel te doen. Een groot voordeel is de 16 volt aansluiting, want nu wordt de spanning niet van het digitale systeem afgenomen en blijft er meer over voor de trams.

Sinds 12 mei 2011 is van Kühn ook een schakeldecoder (WD10) te koop die maar liefst 8 aansluitingen aanbied voor 35 euro. Dit kan een mooi alternatief zijn voor de Lenz LS-150.

Terugmelding

Het belangrijkste voor rijden met de computer is de terugmelding. De computer moet kunnen zien waar de tram zich bevindt en daarvoor moet je detectie toepassen. De meest gebruikte detectie is stroomdetectie en hiervoor moet je alle blokken en stopsectie’s van elkaar isoleren. Bij een nieuw te bouwen baan is dit geen probleem, maar in een bestaande baan met bovenleiding is het geen optie om met een dremel de rails om de 50 centimeter door te slijpen en overal opnieuw bedrading voor de stroomtoevoer aan te solderen.  Dus ik heb gekozen voor een ouder systeem wat ook bekend is in de analoge wereld, namelijk de reed-contact. Heel simpel gezegd is een reed-contact een dun glazen buisje met 2 metalen stangetjes die elkaar raken als je er met een magneet over gaat. Het korte contactmoment wordt dan opgemerkt door de bezetmelder (s88) en die geeft dit weer door aan de computer.

Voor de reed-contacten heb ik gebruik gemaakt van Conrad nr 503770 - 8A en Conrad nr. 503800 - 8A . De eerste is 2,3mm hoog en leg je op de bielzen en komt daarbij niet boven de spoorstaven uit. Door zijn lengte van 14mm zie je hem wel liggen op de rails en daarom gebruik ik hem alleen in het schaduwstation en als hij kan worden weggewerkt in het asfalt. Op de zichtbare delen gebruik ik de kleinste reed-contact van Conrad en deze zijn maar 8mm lang. Je moet goed kijken om hem te zien en dit kleine reed-contactje kan prima in het zicht liggen. Mijn trambaan komt op 130cm hoogte te staan en dan kijk je schuin tegen de rails aan en dan vallen de reed-contacten niet op.

Het grote tegenargument voor de reed-contact is zijn mindere betrouwbaarheid, maar dit valt of staat met het gebruik van de juiste magneten. Voor de zekerheid ben ik opzoek gegaan naar de sterkste en kleinste magneten die je kunt kopen en deze kwam ik tegen op http://www.supermagnete.nl. Hier vind je magneetjes van nog geen centimeter groot die bijna anderhalve kilo kunnen dragen. Dit moet wel voldoende zijn voor een kleine reed-contact en met  veelvuldig testen bleek het ruimschoots te voldoen. Voor de zekerheid had een groot aantal verschillende magneten besteld en alle varianten bleken betrouwbaar te werken.

Onder elke tram komt een magneetje te zitten en deze zet ik vast met behulp van dubbelzijdig tape. Op deze manier kan ik de magneet nog verwijderen zonder beschadigingen te maken. Waar je wel op moet letten is of je geen metalen voorwerpen hebt onder de rails, want zo kwam ik erachter dat de trams zich lettelijk vastzogen aan de metalen bodemplaat van de Fleischmann wissels. Door iets zwakkere magneetjes te gebruiken was dit probleem snel opgelost.

Na de eerste beurs op Eurospoor bleken de reed-contacten voor 95% betrouwbaar te zijn en ik hem er nu voor gekozen om bij elke reed-contact nog 2e contact erachter te leggen. Hierdoor wordt die 5% opgevangen die door de eerste contact werd gemist. Op Intermodellbau 2010 heeft de dubbele reed-contact zich bewezen, want ik heb geen storingen meer gehad door het missen van contacten.

Stroomvoorziening

De Roco centrale kan maximaal 3,2A afgeven aan baanspanning en dit moet voldoende zijn voor 5 tot 7 trams. De meeste Halling en Kato motoren gebruiken minder dan 250mA en verlichting komt nog niet vaak voor op trammodellen. Voor de zekerheid word de baan en het schaduwstation allebij met een aparte stroomvoorziening gevoed van 3,2A  Hiervoor heb je een booster nodig en deze kun je maken uit een Roco centrale. Dit trucje is veilig en nog eens zeer voordelig, want ik heb een 2e centrale voor 14 euro op Eurospoor gekocht. Een derde centrale heb ik altijd mee naar beurzen, want als er iets uitvalt dan kan ik binnen een paar minuten de baan weer werkend krijgen. Voor de prijs hoef je het niet te laten.

Lokdecoders

Een belangrijk aspect bij digitaal rijden zijn de lokdecoders. Elke tram heeft een decoder nodig en dit kan een flinke kostenpost worden. Nu zijn er een hoop verschillende decoders te krijgen van goedkoop tot duur en de mogelijkheden lopen ook uitéén. Nu is een modeltram niet zo geavanceerd en de kans dat er zelfs een werkende koplamp aanwezig is blijft klein. De motoren trekken weinig stroom en dat betekend dat een basisdecoder voldoende is. De Lokpilot van het merkt ESU is een bekende in het digitale wereldje en op Eurospoor 2008 kwam ik de basisvariant “Lokpilot Basic” tegen voor 16 euro per stuk. Voor deze prijs durfde ik er wel twee te kopen en ze bevielen goed. Alle bekende CV’s zijn in te stellen en de modellen liepen keurig. Na een zoektocht op het internet bleek de 16 euro echt een beursaanbieding te zijn en in de reguliere (Duitse) handel was 16,90 euro de laagste prijs. In Duitsland heb ik er nu meer dan 50 gekocht en ze zijn allemaal ingebouwd in verschillende modellen. Nu een jaar verder ben ik nog steeds tevreden over deze decoders en ze hebben de duurtest op Eurospoor en Intermodellbau wel doorstaan. Er is één minpuntje aan deze decoders en dat zijn de afmetingen. Ze zijn vrij fors qua formaat en lastig uit het zicht in te bouwen. Voor de kleinere trams word de Kühn N025 gebruikt. Dit is één van de kleinste decoders die je kunt krijgen en met 24 euro nog betaalbaar. Ik heb een aantal exemplaren van de Kühn T125 en dat is de grote broer van de N025 en deze werkt tot nu toe in alle modellen goed.

Links: ESU Lokpilot Basic  -   Midden: Kühn T125  -   Rechts: Kühn N025

Het inbouwen van decoders blijkt best eenvoudig te zijn, want een gemiddelde tram zit technisch niet bepaald ingewikkeld in elkaar. Voor de zekerheid maak ik stroomafname op alle assen bij al mijn trams, want een duwtje geven wil je natuurlijk niet hebben op een tentoonstelling. De laatste generatie Roco trams (vanaf 1998) hebben een decoderaansluiting en hierbij moet je simpelweg de stekker erin prikken en dan rijd hij digitaal. De decoder plaats ik onder het dak van de middenbak, want daar passen ze precies tussen. Hierdoor blijft de vrije doorkijk helemaal behouden. Bij de oudere Roco modellen moet je de draden van de decoder zelf op de printplaat solderen, maar dat klusje is binnen 15 minuten geklaard.

Wat zich ook makkelijk laat digitaliseren zijn de Halling modellen. Aangezien ze geen verlichting hebben, moeten er maar 4 draden gesoldeerd te worden. Meestal is er genoeg plek om de decoder onder in de wagenbak te plaatsen en hierdoor blijft de decoder onzichtbaar. De Halling oldtimermodellen hebben genoeg plek op het achterbalkon zoals je op de foto kunt zien.

Bij de Kato modellen is het wat lastiger, want deze hebben weinig ruimte, maar wel een decoderaansluiting. Decoders hebben vaak een aansluitkabel van 12 cm en dat is veel te veel om weg te werken in zo’n kleine Kato tram. Ik haal de stekker van de decoder en soldeer de ingekorte draden rechtstreeks op de decoderaansluiting. Het is wel een priegelwerk, maar het resultaat ziet er goed uit. De normale Kato modellen hebben de Kühn N025 aan boord en de werktrams hebben de grotere Kühn T125. Zij hebben namelijk geblindeerde ramen en dan kan je de decoder in het interieur plakken.

De enige afwijkende decoder die ik gebruik is de Lenz Gold mini in mijn Lemke posttram. Deze decoder heb ik van de Kreekse Tramdienst in bruikleen, want daar wordt nog analoog gereden. De decoder is klein van formaat, maar daarbij heel gevoelig. Hij houdt absoluut niet van stroomonderbrekingen, want dan komt hij ook niet meer op gang. Als een tram stilstaat door slecht contact, dan moet ik hem vaak optillen en weer terugzetten, voordat de decoder weer stroom levert aan de motor. Of dit normaal is weet ik niet, maar door de hoge prijs van deze decoder zal het een éénling blijven en hij wordt op korte termijn vervangen door iets anders.

Tegen mijn principes in heb ik toch een 5tal duurdere decoders in gebruik en dat zijn de Lokpilot 3 micro van ESU. Deze zitten in mijn Halling GT4 trams, want deze liepen goed op de basic decoder, maar hadden te weinig ruimte om ze echt mooi weg te werken.

De rijeigenschappen gaan door de decoders in het algemeen zichtbaar voorruit en dit kan je vooral merken aan de oudere Roco trams. Deze hebben bij analoog bedrijf meer stroom nodig om op gang te komen en dan schieten ze ervandoor. Nu ze gedigitaliseerd zijn, zorgt de decoder voor een perfect optrekgedrag wat je alleen maar tegenkomt bij de nieuwere Roco modellen. Nadelen hebben decoders ook, want bij Halling en Kato modellen is het geluidsniveau omhoog gegaan. Bij de Halling modellen kan het als storend ervaren worden, want analoog waren ze ook al niet bepaald stil.

Testbaan

Voordat ik mijn bestaande trambaan heb omgebouwd, had ik eerst in 2008 een testbaan gemaakt. Dit was een ovaal met een inhaalspoor van 50cm. Op dit baantje had ik 3 haltes gemaakt en hier kon ik dan met 3 trams tegelijk  rondrijden. Het lukt om met een 15 seconden dienstregeling uit te voeren en dit kon zo’n 4 uur foutloos doorgaan. Meestal was het een tram die het begaf of een ontsporing op een wissel, maar het digitale gedeelte werkt feilloos. Een aantal trams hebben meer dan 2000 schaalkilometers gereden en de decoders hebben zich hier wel bewezen. Wel heb ik gezien dat het schoonmaken van de rails en de wielen cruciaal is voor een goed werkende digitale baan, maar met spiritus heb ik tot nu toe goede resultaten behaald.

Software

Voor de besturing van de baan gebruik ik het programma Koploper en dit is een bekend Nederlands freeware programma. Het mooie van dit programma is dat het niet onder doet voor de commerciële programma’s en dat bijna alles mogelijk is. Helaas heeft de maker van Koploper besloten om te stoppen, maar de laatste versie (nr7.0) is zo compleet dat er niets meer te wensen over blijft. Door de jaren heen heeft Koploper een grote groep gebruikers gekregen en is de ondersteuning op het Koploperforum perfect.

Een jaar geleden ben ik er mee begonnen en heb ik in de testmodus de trambaan volledig werkend gekregen. De echt werkende trambaan was daardoor geen probleem en deze liep al heel snel naar tevredenheid. Wel is het instellen van de remweg nog een klusje, maar ik snap nu de logica en de trams stoppen op de centimeter precies langs het perron. Mijn trambaan is niet bepaald ingewikkeld, want het is in feite een rondje met een inhaalspoor in vorm van een remise. De sporen van de remise zijn nog niet digitaal, want hier kan ik mooi mijn oude analoge trams op neerzetten voor op beurzen. Het schaduwstation ziet er misschien indrukwekkend uit, maar is niet meer dan 5 sporen die verdeeld zijn in 10 blokken per spoor. De trams schuiven steeds een blok door totdat ze weer de hoofdbaan om moeten gaan om een rondje door de stad te rijden. Deze cyclus duurt ongeveer 20 minuten voordat de tram het gehele schadustation heeft doorlopen.

Voor de koploperrijders heb ik een back-up van mijn trambaan zodat je kunt zien hoe mijn baan in elkaar zit:

DOWNLOAD: Rheinberger Strassenbahn Betriebe 24-5-2010.bck
Gebruik rechtermuisknop en dan " save as"   / "bestand opslaan"

Conclusie

Mijn conclusie tot nu toe is dat het digitale rijden zeker een verbetering is vergeleken met de analoge besturing, want je kunt met veel meer trams tegelijk rijden en hierdoor is een afwisselend bedrijf mogelijk. Doormiddel van de computer kun je de besturing uit handen geven en dat is voor tentoonstellingen een groot voordeel. Thuis kan ik lekker met de handregelaar rijden en dan is één tram tegelijkertijd wel voldoende.

Het grote nadeel van digitaal rijden is de prijs, want je bent een vermogen kwijt aan elektronica (lokdecoders, wisseldecoders, terugmelders) en je moet al je modellen onder handen nemen. Wie hiervoor niet voor terugschikt, is het een goede investering en ik had dit zelf jaren eerder moeten doen!


 

Elektrische bekabeling

Het gebruik van messingdraad als ringleiding 

Bij deze trambaan ben ik afgeweken van de normale bekabeling, wat je bij de meeste modelspoorbanen ziet. Vanwege de vele lantarenpalen en het gebruik van interieurverlichting waren losse draden niet echt een optie, omdat je dan veel aftakkingen moet maken.
De oplossing gevonden in stukken ijzerdraad (later messingdraad), waarmee een traject werd uitgezet, zodat het als een weg bij alle stroomverbruikers langs kwam. Een letterlijke vorm van een ringleiding. Het voordeel hiervan is dat de aansluitingen van de stroomverbruikers relatief kort gehouden konden worden en daardoor maakte het alles een stuk overzichtelijker.

De huisverlichting en straatverlichting is apart geschakeld, dus hiervoor zijn twee aparte stroomkringen gemaakt. De derde stroomkring is de gezamenlijke min-leiding die door alle stroomgebruikers word gebruikt. Het voordeel van meerdere ringleidingen is dat er gebruik kan worden gemaakt van kleinere trafo’s waardoor bij kortsluiting niet alles tegelijk kan doorbranden.

Zoals je op de foto kan zien is het geheel overzichtelijk en is het verloop van de kabels goed te volgen. Een ander voordeel is dat je geen verdeeldpunten nodig hebt, want alles is direct op de messingdraden soldeerbaar.

De ijzerdraden of messingdraden zijn van te voren gebogen zodat ze gemakkelijk bevestigd kunnen worden met lijm uit het lijmpistool. Het voordeel hiervan is dat het vrijwel direct vast zitten en mocht er nog iets gecorrigeerd moeten worden is de lijm zo weer oplosbaar door het opnieuw te verhitten. De messingdraden onderling zijn aan elkaar vast gesoldeerd en voor een zekere elektrische verbinding ook nog eens keer met een draad verbonden. De foto's maken dit systeem duidelijk.

 
 

Hier zie je het gehele verloop van de ringleiding Een foto van tijdens het soldeerwerk
 
Een detailopname van twee draadaansluitingen. Hier zie je drie stroomkringen waarvan bij één direct de weerstanden van een stroomverbruiker op zijn gesoldeerd.

 
 

Hoofdkabels

De standaard modelbouwstekkertjes en kabels zijn te klein voor 4 ampère op 16 volt en daarom heb ik de hoofdtoevoer van 1,5mm2 dik installatiedraad gemaakt. Door gebruik te maken van een geaard snoer heb je drie polen tot je beschikking. Voor mijn doel is dat uitstekend, dat betekend één pluspool voor de huisverlichting, één pluspool voor de straatverlichting en een minpool voor de gezamenlijke massa. Alle verlichting zit dus in één dikke kabel.

Voor een goede stekkerverbinding heb ik gekozen voor standaard stopcontactstekkers. Goedkoop in aanschaf en in alle soorten en maten te krijgen. Door elke modulebak een stekkerverbinding te geven kan je alle stekkers laten samenkomen op verdeeldoos. Heel modulair bruikbaar en nog eens betrouwbaar en goedkoop. De onderstaande tekening laat zien hoe het principe in elkaar zit.

Klik op de afbeelding voor een groter beeld 
 

 
  

 

  
Modulebak koppeling 

Elke modulebak is apart bekabeld en is er maar één overgangstekker naar de volgende bak. Met wat experimenteren is de keus gevallen op een seriële computerverlengkabel (RS232/SUB-D). Deze wordt doormidden geknipt en aan de bak vastgezet. Er zijn 9 aansluitingen voorhanden, dus genoeg voor kleine stroomverbruikers. De draden van de kabel worden uit elkaar gehaald en als een soort spinnenweb op de bodemplaat gelijmd. Vanaf daar zijn ze gesoldeerd op de ringleiding of andere bekabeling. Ik gebruik dit systeem met name voor bedrading van de tramseinen en de wissels, want de schakeldecoder zit namelijk onder de middelste modulebak.
 

De centrale aansluiting voor de moduleverbinding. Dit is de gebruikte seriële computer kabel voor de verbinding.


 
Bedieningskast ‘RSB Verkeersleiding’

Dat is de naam die ik het “hart” van de baan heb gegeven, namelijk mijn losstaande bedieningskast. Hiermee wordt de baan en de verlichting aangestuurd. Mijn doel was om alle 230v zaken in een afgesloten kast te bouwen zodat er niets fout kan gaan op beurzen. In deze kast bevinden zich alle transformatoren (8 stuks) en de digitale componenten van Roco. Aan de bovenkant heb ik centrale aan/uit schakelaren voor de rijstroom, baanverlichting, TL buizen en halogeen spotjes. Er is zelfs een dimmer ingebouwd waarbij de spotjes langzaam van dag naar nacht kunnen schakelen.

Dat kast is zo gebouwd dat het elektrische gedeelte achter een deur aan de achterzijde zit. Het digitale systeem, de baanverlichting en de TL/spotjes zijn in aparte groepen verdeeld met ieder een eigen glaszekering en stekkeraansluiting. De bedrading en de trafo’s zijn op een manier bevestigd dat ze snel uitgewisseld kunnen worden. Dit systeem heeft zich al bewezen, want tijdens een beurs in Erfurt waren twee transformatoren doorgebrand. Door het snel uitwisselen heeft het publiek dit nauwelijks gemerkt.

Bovenop de kast is een werkblad waarop het beeldscherm en het toetsenbord kunnen staan. Vanaf hier wordt de baan bedient tijdens een beurs. Onderaan de kast heb ik een lade, waar alle reserve componenten en schoonmaakspullen in zitten. Hierdoor is alles bij de hand in geval van nood. De kast heeft ook één nadeel wat hij blijkt 45 kilo te wegen en is onhandelbaar groot als hij vanaf de zolder door het trappenhuis getild moet worden.

 

- Terug naar boven 
-
Terug naar de startpagina