Een
nieuw tijdperk is aangebroken en de trams op mijn baan rijden nu digitaal.
De reden dat ik ben overgestapt naar digitaal, is dat ik te weinig
rijmogelijkheden heb als ik de baan in mijn ééntje analoog bedien. Alleen
bij de remisesporen had ik stopsecties ingebouwd, maar de hoofdbaan is één
stroomkring zonder onderbrekingen. Nu had ik altijd al het idee om met mijn
trambaan naar een beurs te gaan en daar is rijden en praten een lastige
combinatie. Het mooie van digitaal is dat de computer de besturing volledig
kan overnemen en dat alle trams lekker dicht op elkaar kunnen rijden zonder
dat er ongelukken gebeuren.
Op deze
pagina beschrijf ik welke onderdelen ik gebruikt heb en wat mijn evaringen
hiermee zijn.
De basisapparatuur
Voor
het digitale systeem heb ik gekozen voor Roco met de Lokmaus 2 en de
Multimaus. Normaal gesproken kan het Roco systeem niet met het
softwareprogramma Koploper overweg, maar door enthousiaste hobbyisten is er
een interface (XpressNetLi) uitgebracht die de koppeling verzorgt. De
XpresNetLi werkt met het S88 terugmeldsysteem en dat is een bekend systeem
wat ooit door Marklin is ontworpen. De modules zijn eenvoudig, goedkoop en
er is een grote keuze in fabrikanten. De prijzen zitten tussen de 19,- en de
50,- euro, maar de werking is bij alle modules hetzelfde. Ik heb gekozen
voor de S88-3 van Tams, want deze beschikt over een zogenaamde patchkabel
aansluiting. Normaal gesproken gaat de communicatie via een platte bandkabel,
maar deze blijkt niet altijd even betrouwbaar te zijn. De patch aansluiting
werkt met standaard computer netwerkkabels (FTP CAT5) en deze zijn beter
afgeschermd en in vele maten te krijgen. Omdat mijn trambaan een modulebaan
is wat gemakkelijk demonteerbaar moet zijn, is de pachtkabel ideaal.
Voor
het omzetten van de wissels heb ik gekozen voor de Lenz LS-150. Dit is een
zesvoudige wisseldecoder waarbij je zonder hulpschakelingen een Conrad
wisselmotor op kan aansluiten. De werking van deze decoder is heel eenvoudig.
Je sluit hem met twee draden op de rails aan en met twee draden op een 16
volt aansluiting. Je geeft elke uitgang een nummer via de programmeermodus
en daarna is hij klaar voor gebruik. Voor de hele baan heb ik er maar twee
nodig en dan is met 40 euro per stuk nog wel te doen. Een groot voordeel is
de 16 volt aansluiting, want nu wordt de spanning niet van het digitale
systeem afgenomen en blijft er meer over voor de trams.
Sinds 12
mei 2011 is van Kühn ook een schakeldecoder (WD10) te koop die maar liefst 8
aansluitingen aanbied voor 35 euro. Dit kan een mooi alternatief zijn voor
de Lenz LS-150.
Terugmelding
Het
belangrijkste voor rijden met de computer is de terugmelding. De computer
moet kunnen zien waar de tram zich bevindt en daarvoor moet je detectie
toepassen. De meest gebruikte detectie is stroomdetectie en hiervoor moet je
alle blokken en stopsectie’s van elkaar isoleren. Bij een nieuw te bouwen
baan is dit geen probleem, maar in een bestaande baan met bovenleiding is
het geen optie om met een dremel de rails om de 50 centimeter door te
slijpen en overal opnieuw bedrading voor de stroomtoevoer aan te solderen.
Dus ik heb gekozen voor een ouder systeem wat ook bekend is in de analoge
wereld, namelijk de reed-contact. Heel simpel gezegd is een reed-contact een
dun glazen buisje met 2 metalen stangetjes die elkaar raken als je er met
een magneet over gaat. Het korte contactmoment wordt dan opgemerkt door de
bezetmelder (s88) en die geeft dit weer door aan de computer.
Voor de
reed-contacten heb ik gebruik gemaakt van Conrad nr 503770 - 8A en Conrad
nr. 503800 - 8A . De eerste is 2,3mm hoog en leg je op de bielzen en komt
daarbij niet boven de spoorstaven uit. Door zijn lengte van 14mm zie je hem
wel liggen op de rails en daarom gebruik ik hem alleen in het schaduwstation
en als hij kan worden weggewerkt in het asfalt. Op de zichtbare delen
gebruik ik de kleinste reed-contact van Conrad en deze zijn maar 8mm lang.
Je moet goed kijken om hem te zien en dit kleine reed-contactje kan prima in
het zicht liggen. Mijn trambaan komt op 130cm hoogte te staan en dan kijk je
schuin tegen de rails aan en dan vallen de reed-contacten niet op.
|
|
Het grote tegenargument voor de
reed-contact is zijn mindere betrouwbaarheid, maar dit valt of staat met het
gebruik van de juiste magneten. Voor de zekerheid ben ik opzoek gegaan naar
de sterkste en kleinste magneten die je kunt kopen en deze kwam ik tegen op
http://www.supermagnete.nl.
Hier vind je magneetjes van nog geen centimeter groot die bijna anderhalve
kilo kunnen dragen. Dit moet wel voldoende zijn voor een kleine reed-contact
en met veelvuldig testen bleek het ruimschoots te voldoen. Voor de
zekerheid had een groot aantal verschillende magneten besteld en alle
varianten bleken betrouwbaar te werken.
Onder
elke tram komt een magneetje te zitten en deze zet ik vast met behulp van
dubbelzijdig tape. Op deze manier kan ik de magneet nog verwijderen zonder
beschadigingen te maken. Waar je wel op moet letten is of je geen metalen
voorwerpen hebt onder de rails, want zo kwam ik erachter dat de trams zich
lettelijk vastzogen aan de metalen bodemplaat van de Fleischmann wissels.
Door iets zwakkere magneetjes te gebruiken was dit probleem snel opgelost.
Na de
eerste beurs op Eurospoor bleken de reed-contacten voor 95% betrouwbaar te
zijn en ik hem er nu voor gekozen om bij elke reed-contact nog 2e
contact erachter te leggen. Hierdoor wordt die 5% opgevangen die door de
eerste contact werd gemist. Op Intermodellbau 2010 heeft de dubbele
reed-contact zich bewezen, want ik heb geen storingen meer gehad door het
missen van contacten.
Stroomvoorziening
De Roco
centrale kan maximaal 3,2A afgeven aan baanspanning en dit moet voldoende
zijn voor 5 tot 7 trams. De meeste Halling en Kato motoren gebruiken minder
dan 250mA en verlichting komt nog niet vaak voor op trammodellen. Voor de
zekerheid word de baan en het schaduwstation allebij met een aparte
stroomvoorziening gevoed van 3,2A Hiervoor heb je een booster nodig en deze
kun je maken uit een Roco centrale. Dit trucje is veilig en nog eens zeer
voordelig, want ik heb een 2e centrale voor 14 euro op Eurospoor
gekocht. Een derde centrale heb ik altijd mee naar beurzen, want als er iets
uitvalt dan kan ik binnen een paar minuten de baan weer werkend krijgen.
Voor de prijs hoef je het niet te laten.
Lokdecoders
Een
belangrijk aspect bij digitaal rijden zijn de lokdecoders. Elke tram heeft
een decoder nodig en dit kan een flinke kostenpost worden. Nu zijn er een
hoop verschillende decoders te krijgen van goedkoop tot duur en de
mogelijkheden lopen ook uitéén. Nu is een modeltram niet zo geavanceerd en
de kans dat er zelfs een werkende koplamp aanwezig is blijft klein. De
motoren trekken weinig stroom en dat betekend dat een basisdecoder voldoende
is. De Lokpilot van het merkt ESU is een bekende in het digitale wereldje en
op Eurospoor 2008 kwam ik de basisvariant “Lokpilot Basic” tegen voor 16
euro per stuk. Voor deze prijs durfde ik er wel twee te kopen en ze bevielen
goed. Alle bekende CV’s zijn in te stellen en de modellen liepen keurig. Na
een zoektocht op het internet bleek de 16 euro echt een beursaanbieding te
zijn en in de reguliere (Duitse) handel was 16,90 euro de laagste prijs. In
Duitsland heb ik er nu meer dan 50 gekocht en ze zijn allemaal ingebouwd in
verschillende modellen. Nu een jaar verder ben ik nog steeds tevreden over
deze decoders en ze hebben de duurtest op Eurospoor en Intermodellbau wel
doorstaan. Er is één minpuntje aan deze decoders en dat zijn de afmetingen.
Ze zijn vrij fors qua formaat en lastig uit het zicht in te bouwen. Voor de
kleinere trams word de Kühn N025 gebruikt. Dit is één van de kleinste
decoders die je kunt krijgen en met 24 euro nog betaalbaar. Ik heb een
aantal exemplaren van de Kühn T125 en dat is de grote broer van de N025 en
deze werkt tot nu toe in alle modellen goed.
Links:
ESU Lokpilot Basic - Midden: Kühn T125 -
Rechts: Kühn N025
Het
inbouwen van decoders blijkt best eenvoudig te zijn, want een gemiddelde
tram zit technisch niet bepaald ingewikkeld in elkaar. Voor de zekerheid
maak ik stroomafname op alle assen bij al mijn trams, want een duwtje geven
wil je natuurlijk niet hebben op een tentoonstelling. De laatste generatie
Roco trams (vanaf 1998) hebben een decoderaansluiting en hierbij moet je
simpelweg de stekker erin prikken en dan rijd hij digitaal. De decoder
plaats ik onder het dak van de middenbak, want daar passen ze precies tussen.
Hierdoor blijft de vrije doorkijk helemaal behouden. Bij de oudere Roco
modellen moet je de draden van de decoder zelf op de printplaat solderen,
maar dat klusje is binnen 15 minuten geklaard.
Wat
zich ook makkelijk laat digitaliseren zijn de Halling modellen. Aangezien ze
geen verlichting hebben, moeten er maar 4 draden gesoldeerd te worden.
Meestal is er genoeg plek om de decoder onder in de wagenbak te plaatsen en
hierdoor blijft de decoder onzichtbaar. De Halling oldtimermodellen hebben
genoeg plek op het achterbalkon zoals je op de foto kunt zien.
Bij de
Kato modellen is het wat lastiger, want deze hebben weinig ruimte, maar wel
een decoderaansluiting. Decoders hebben vaak een aansluitkabel van 12 cm en
dat is veel te veel om weg te werken in zo’n kleine Kato tram. Ik haal de
stekker van de decoder en soldeer de ingekorte draden rechtstreeks op de
decoderaansluiting. Het is wel een priegelwerk, maar het resultaat ziet er
goed uit. De normale Kato modellen hebben de Kühn N025 aan boord en de
werktrams hebben de grotere Kühn T125. Zij hebben namelijk geblindeerde
ramen en dan kan je de decoder in het interieur plakken.
De enige
afwijkende decoder die ik gebruik is de Lenz Gold mini in mijn Lemke
posttram. Deze decoder heb ik van de Kreekse Tramdienst in bruikleen, want
daar wordt nog analoog gereden. De decoder is klein van formaat, maar
daarbij heel gevoelig. Hij houdt absoluut niet van stroomonderbrekingen,
want dan komt hij ook niet meer op gang. Als een tram stilstaat door slecht
contact, dan moet ik hem vaak optillen en weer terugzetten, voordat de
decoder weer stroom levert aan de motor. Of dit normaal is weet ik niet,
maar door de hoge prijs van deze decoder zal het een éénling blijven en hij
wordt op korte termijn vervangen door iets anders.
Tegen
mijn principes in heb ik toch een 5tal duurdere decoders in gebruik en dat
zijn de Lokpilot 3 micro van ESU. Deze zitten in mijn Halling GT4 trams,
want deze liepen goed op de basic decoder, maar hadden te weinig ruimte om
ze echt mooi weg te werken.
De
rijeigenschappen gaan door de decoders in het algemeen zichtbaar voorruit en
dit kan je vooral merken aan de oudere Roco trams. Deze hebben bij analoog
bedrijf meer stroom nodig om op gang te komen en dan schieten ze ervandoor.
Nu ze gedigitaliseerd zijn, zorgt de decoder voor een perfect optrekgedrag
wat je alleen maar tegenkomt bij de nieuwere Roco modellen. Nadelen hebben
decoders ook, want bij Halling en Kato modellen is het geluidsniveau omhoog
gegaan. Bij de Halling modellen kan het als storend ervaren worden, want
analoog waren ze ook al niet bepaald stil.
Testbaan
Voordat ik
mijn bestaande trambaan heb omgebouwd, had ik eerst in 2008 een testbaan
gemaakt. Dit was een ovaal met een inhaalspoor van 50cm. Op dit baantje had
ik 3 haltes gemaakt en hier kon ik dan met 3 trams tegelijk rondrijden.
Het lukt om met een 15 seconden dienstregeling uit te voeren en dit kon zo’n
4 uur foutloos doorgaan. Meestal was het een tram die het begaf of een
ontsporing op een wissel, maar het digitale gedeelte werkt feilloos. Een
aantal trams hebben meer dan 2000 schaalkilometers gereden en de decoders
hebben zich hier wel bewezen. Wel heb ik gezien dat het schoonmaken van de
rails en de wielen cruciaal is voor een goed werkende digitale baan, maar
met spiritus heb ik tot nu toe goede resultaten behaald.
Software
Voor de
besturing van de baan gebruik ik het programma
Koploper en dit is een bekend Nederlands freeware programma.
Het mooie van dit programma is dat het niet onder doet voor de commerciële
programma’s en dat bijna alles mogelijk is. Helaas heeft de maker van
Koploper besloten om te stoppen, maar de laatste versie (nr7.0) is zo
compleet dat er niets meer te wensen over blijft. Door de jaren heen heeft
Koploper een grote groep gebruikers gekregen en is de ondersteuning op het
Koploperforum perfect.
Een jaar
geleden ben ik er mee begonnen en heb ik in de testmodus de trambaan
volledig werkend gekregen. De echt werkende trambaan was daardoor geen
probleem en deze liep al heel snel naar tevredenheid. Wel is het instellen
van de remweg nog een klusje, maar ik snap nu de logica en de trams stoppen
op de centimeter precies langs het perron. Mijn trambaan is niet bepaald
ingewikkeld, want het is in feite een rondje met een inhaalspoor in vorm van
een remise. De sporen van de remise zijn nog niet digitaal, want hier kan ik
mooi mijn oude analoge trams op neerzetten voor op beurzen. Het
schaduwstation ziet er misschien indrukwekkend uit, maar is niet meer dan 5
sporen die verdeeld zijn in 10 blokken per spoor. De trams schuiven steeds
een blok door totdat ze weer de hoofdbaan om moeten gaan om een rondje door
de stad te rijden. Deze cyclus duurt ongeveer 20 minuten voordat de tram het
gehele schadustation heeft doorlopen.
Voor de
koploperrijders heb ik een back-up van mijn trambaan zodat je kunt zien hoe
mijn baan in elkaar zit:
DOWNLOAD: Rheinberger Strassenbahn Betriebe
24-5-2010.bck
Gebruik rechtermuisknop en dan " save as"
/ "bestand opslaan"
Conclusie
Mijn
conclusie tot nu toe is dat het digitale rijden zeker een verbetering is
vergeleken met de analoge besturing, want je kunt met veel meer trams
tegelijk rijden en hierdoor is een afwisselend bedrijf mogelijk. Doormiddel
van de computer kun je de besturing uit handen geven en dat is voor
tentoonstellingen een groot voordeel. Thuis kan ik lekker met de
handregelaar rijden en dan is één tram tegelijkertijd wel voldoende.
Het grote
nadeel van digitaal rijden is de prijs, want je bent een vermogen kwijt aan
elektronica (lokdecoders, wisseldecoders, terugmelders) en je moet al je
modellen onder handen nemen. Wie hiervoor niet voor terugschikt, is het een
goede investering en ik had dit zelf jaren eerder moeten doen!